Woordenboek voor de moderne hockeyer


Het hockey heeft de laatste jaren een enorme evolutie doorgemaakt en dat is voor een groot gedeelte te wijten aan het spelen op kunstgras.

 

De manier van spelen en bewegen zijn veranderd of aangepast. Vele woorden zijn uit het Engels afgeleid en zijn niet bekend voor de meesten onder ons.

 

Doe een “drag”, je moet “uitdraaien” of “inschuiven”, “flats” zijn een populair gebruikte passtechniek in het moderne hockey, de ploeg speelt “full-press”, verdedig met een “bloktackle” enz…. Velen onder ons (jong en oud) zien door al die verschillende terminologieën de bomen niet meer door het bos.

 

Zo groeide het idee om eens een “verklarend” woordenboekje op te stellen die door jong en oud kan geraadpleegd worden zodat vanaf nu coaches, trainers, spelers, ouders en supporters allemaal op dezelfde lijn staan en dat we mekaar “begrijpen” als we het hebben over onze geliefkoosde sport .

 

Index

A) Aannemen van de bal

B) Verdedigen van de bal

C) Lopen met de bal (drijven)

D) Spelen van de bal

E) Spelen zonder bal : het mysterie van de “coach-taal” ivm tactiek


A) Aannemen van de bal 

 

Begeleidend aannemen (‘sidestop’)

Doen alsof je de bal midden voor je wilt aannemen maar je laat hem doorrollen in de passlijn en neemt hem naast je aan.

 

In eerste instantie is het dus een schijnaanname.

 

 

Doordraaiend aannemen

Aannemen waarbij je met je rug naar je tegenstander (‘gesloten situatie’) wegdraait van je tegenstander. Je blijft na het aannemen in een bocht van je tegenstander weglopen.

 

Bedoeling is om een duel te vermijden en in balbezit

te blijven .

 

Gesloten aannemen

Aannemen met de rug naar het doel van je tegenstander. Dit is veiliger dan ‘open aannemen’ omdat je beter je bal beschermt .

 

 

Open aannemen
Aannemen met je gezicht naar het doel van de tegenstander. Je houdt dus overzicht naar voren en je kunt aanvallend snelheid houden .

 

Uitdraaiend aannemen
Manier van aannemen waarin je tijdens het aannemen met de rug naar je tegenstander (‘gesloten’ situatie) je helemaal draait met je gezicht naar het doel van je tegenstander (‘open situatie’)

 

 

B) Verdedigen van de bal

 

 Bloktackle  = ‘laag verdedigen’

Je stick laag en over de hele lengte van de stick dicht bij de grond houden. De stick kan volledig ‘plat’ liggen (opgelet:handschoen is noodzakelijk) tot maximaal 6-7 cm van de grond (anders rolt de bal onder je stick door). Op die manier rolt de bal in je stick zonder dat je zelf naar de bal slaat . Dat is het grote verschil met de ‘reikslag’ (zie verder bij ‘spelen van de bal’)

 

Je verdedigt hiermee ook goed je voeten
wat belangrijk is in de slagcirkel om geen PC tegen te krijgen.

Een bloktackle kan je zowel éénhandig als tweehandig uitvoeren.

 

 

Channellen

In het duel 1:1 zet je zodanig druk dat je je tegenstander een bepaalde kant op dwingt. Meestal is dat naar je fore-hand.

 

Het channellen kan door een speler alleen gedaan worden, maar ook door de hele ploeg. Dat beslist je coach ( zie verder bij ‘spelen zonder bal)

 

 

Jab

Je loopt met je stick in één hand (linkerhand) naast je tegenstander die de bal heeft en je tracht de bal ‘weg te steken’, zodra je de kans ziet .

 

Voorbeeld: als de bal iets te ver van de stick van je tegenstander rolt.

 

 

Shave

Je loopt met je stick in één hand (links of rechts).

 

Je schuift je stick onder die van je tegenstander en achter de bal. Dan trek je de bal weg zodat jij nu de bal in je stick hebt (‘balbezit’).

 

Goed bij tackle-back en shielden (zie verder in woordenboek)

 

 

Steal

Je loopt met je stick in één hand (links).

 

Je brengt de platte kant van je stick over de bal. Bij balcontact (als je de bal raakt) trek je de bal naar je toe en kom je zelf in balbezit.

 

 

Tackle-Back

Een tackle-back is het terugverdedigen op een tegenstander die met de bal wegloopt us steun in verdedigend opzicht.

 

 

 

 C) Lopen met de bal (‘drijven’)

 

 

 

Afhouden   =   ‘obstructie’

Afhouden is niet toegelaten en betekent dat je je lichaam plaatst tussen de bal en de tegenstander en dit op een manier waarop de tegenstander de bal niet kan raken. Daarbij sta je stil of zo goed als stil en is altijd een fout die door de scheidsrechter meteen afgefloten wordt. Als je dit echter doet in beweging, dan is het wel toegelaten (zie verder bij ‘screenen’)

 

 

Balcontact

Lopen met de bal AAN de stick. De bal ‘plakt’ aan je stick zonder stootjes te geven.

 

 

Drag   = passeerbeweging met schijnbeweging van de bal alleen

Dribbel waarbij je de bal eerst  begeleidt naar een kant terwijl je lichaam  rechtdoor loopt. Op het laatste moment trek je de bal snel en BREED in één beweging naar de andere zijde tot buiten je schouder. Daarna versnellen om je tegenstander af te schudden.

 

Drag kan zowel naar links als naar rechts uitgevoerd worden.

 

 

Dummy   = passeerbeweging met schijnbeweging van bal en lichaam

Dribbel waar je de bal EN het lichaam naar een kant van je tegenstander brengt. Lichaam en stick maken de beweging van een pass, maar op het laatste moment gaat de stick OVER de bal (veeg over de bal) en trek je de bal BREED naar de andere kant.

 

Dummy kan zowel naar links als naar rechts uitgevoerd worden

 

Haringtruc   =‘bruggetje’

 

Dribbel waarbij je de bal langs de ene kant van je tegenstander speelt en je zelf langs de andere kant loopt. Dus heb je even geen controle over de bal.

Eerste dribbel die onze “eekhoorntjes” aanleren.

 

 

Jab

De jab als passeermiddel is meestal een redmiddel als de bal te ver bij je vandaan is. De jab is een ‘steekbeweging’ waarbij je met de stick in de linkerhand de bal naast je tegenstander steekt of over een liggende stick tilt.

 

 

Lift

Passeerbeweging met de bedoeling de bal over de liggende stick van een tegenstander te spelen. Het voordeel is dat de bal aan dezelfde kant passeert als jezelf. Hierdoor hou je ‘controle’ over de bal en het risico van balverlies is klein.

Zeer effectief is de lift als je hem vooraf laat gaan door een andere schijn-aktie zoals een dummy of een drag.

 

Reverse   =  in ‘balbezit’ blijven

Wegdraaien van je tegenstander met goede balbescherming.Eerst lok je de tegenstander naar een kant om dan snel met je rug naar de tegenstander de bal te stoppen en meteen in de tegenovergestelde richting te versnellen. Bedoeling is in balbezit te blijven en het rechtstreeks duel met je tegenstander te vermijden . Hierdoor hou je ‘overzicht’ voor een pass naar een ploeggenoot.

 

Je kan de reverse ook als dribbel gebruiken. Na dat je de bal gestopt hebt met je rug naar je tegenstander, draai je zéér snel om je as om dan langs de andere kant van je tegenstander (meestal zijn back-handkant) te versnellen.

 

 

Screenen   =  bal ‘afschermen’

Het lichaam gebruiken tijdens het lopen met de bal. Op het moment dat een tegenstander bij de bal probeert te komen plaats je je lichaam even tussen bal en tegenstander. Dit mag zolang je in beweging blijft, anders is het ‘afhouden’.

 

 

Shielden    =  bal ‘afschermen’

Hierbij ga je met je stick de bal ‘afschermen’ op het moment dat de tegenstander de bal probeert te raken. Hij raakt dus alleen je stick en niet de bal. Scheidsrechters fluiten vaak de fout voor U, alhoewel shielden volgens de regels niet toegelaten is.

 

 

Shuffle

Terwijl je loopt met de bal aan de stick doe je alsof je de bal terughaalt met je back-hand. Daardoor vertraagt je tegenstander even , waarna jij terug versnelt of met de bal naar binnen snijdt.

 

Goede techniek om ‘tackle-back’ van je tegenstander te vertragen.

 

Vision    =  ‘overzicht houden’

Als je loopt met de bal is het de bedoeling om een goede pass te geven naar een medespeler. Dit lukt alleen als je ‘overzicht’ houdt, dat wil zeggen dat je ziet wat er rondom U gebeurt. Dat kan alleen als je de bal niet te dicht op de voeten opdrijft want dan zie je alleen het kunstgras. Als je de bal iets verder voor je  voeten opdrijft speel je iets lager bij de grond en wordt je hoofd automatisch iets naar boven gericht, zodat je meteen een heel stuk van het veld kan zien.

 

 

  

 D) Spelen van de bal

 

 

Back-Handslag

Slaan op de bal met de stick links van je lichaam en met omgekeerde stick.

 

De back-handslag kan zowel ‘hoog’ (krul van de stick wijst naar de grond) als ‘laag’ (platte kant van de stick is naar boven gericht) uitgevoerd worden.

 

 

Flats

De flats is een passmanier die ligt tussen de lange slag en de push. Je kunt met de flats langere en hardere passes geven dan met een push en het is tegelijkertijd sneller en nauwkeuriger dan een lange slag.

 

Flats worden veel gebruikt bij ‘kaatsen’ (‘one-touch’-passes)

 

Wordt uitgevoerd met bijna gestrekte armen en met de handen aaneengesloten.

 

Zeer populair en heel veel gebruikt op internationaal niveau.

 

 

 

Flick  = ‘Fore-hand hoge bal’

Manier om een ‘hoge bal’ te spelen. De bal wordt opgetild en door de lucht geslingerd. Je “duwt” de bal als het ware naar boven.

 

 De bal ligt naast en iets voor je rechtervoet, dus in je fore-hand

 

 

Fore-hand

Spelen van de bal met de platte kant en rechts van het lichaam, waarbij de krul van je stick naar boven wijst. Met de fore-hand kan je pushen,slaan, flicken, scoopen, bal stoppen, dribbelen, kaatsen….

 

 

Kaatsen  = ‘one-touch’

Kaatsen geeft tempo aan de pass omdat je de bal niet stopt maar in één tijd doorspeelt naar een medespeler of naar de goal om te scoren. Nuttig om te gebruiken als je onder ‘druk’ van de tegenstander staat in een kleine ruimte.

 

Kaatsen kan zowel met de fore-hand als de backhand.

 

 

Korte slag  = fore-handslag

Snel slaan van de bal als je weinig tijd hebt of als je snel moet scoren. Het heeft dus een korte uitvoeringstijd die vooral vanuit je polsen komt.

 

Je handen zijn aaneengesloten.

 

 

 Lange slag  = fore-handslag

Je kan harder slaan dan met de korte slag omdat de uitvoeringstijd wat langer is (de zwaaibeweging is groter). De armen zijn los van het lichaam.

Je handen zijn aaneengesloten.

 

Outside-pass

Een pas naar ‘buiten’ spelen naar een medespeler. Dus van in het veld richting zijkant van het veld. Deze pass is voor een verdediger van de andere ploeg moeilijk te stoppen omdat de pas weg van hem gespeeld wordt.

 

 

Passlijn

Dit is de richting waarin de bal gespeeld wordt.

 

 

Push

De push is een ‘veegbeweging’ vanuit de fore-hand en gebeurt met de handen uit mekaar. Het is minder krachtig dan de korte of lange slag, maar is veel sneller en nauwkeuriger.

 

Rebound

Daarmee bedoelen we een scoringskans die je krijgt nadat de keeper eerst de bal gestopt heeft en daarna weer terugrolt in het veld. De rebound kan op vele manieren uitgevoerd worden zoals via kaatsen, slapshot, flick , push, fore/back-handslag enz….

 

 

Reikslag  = “tackle”

Een verdedigende techniek waarbij je éénhandig (meestal links) de bal uit de stick van je tegenstander slaat.

 

Moet zeer nauwkeurig uitgevoerd worden, anders raak je de stick van je tegenstander en in de 25 yards wordt daarvoor ALTIJD strafcorner (PC) gefloten. Dus : liefst niet in de 25 yards gebruiken!!!!

 

 

 

Scoop  = ‘back-hand hoge bal’

Zoals bij flick is ook de scoop een manier om een ‘hoge bal’ te spelen. Groot verschil met de flick is dat de beweging uitgevoerd wordt met de back-hand (‘omgekeerde stick’) waarbij de bal naast (buiten) de linkervoet ligt.

 

 Het optillen van de bal gebeurt door een trekbeweging met de rechterhand.

 

 

Slapshot

Slaan van de bal met de handen uit elkaar met een korte en snelle zwaaibeweging vanuit de armen (zoals bij ijshockey).

 

Vooral bedoeld als pass wanneer je weinig tijd hebt om te spelen of voor de rebound naar de goal.

 

 

Sleeppush

De speler die bij een strafcorner (PC) de bal eerst met de stick voorwaarts duwt en meteen een push of flick geeft zonder dat de bal van de stick gaat.      

 

 

Tip-in

Scoringstechniek waarbij je een voorzet (‘center’) in één tijd naar het doel laat afwijken.

 

 

 

 E) Spelen zonder bal :   tactische  “coach-taal” 

 

Tactiek is de manier waarop een ploeg gaat aanvallen (‘balbezit’) om te trachten een doelpunt te scoren of gaat verdedigen (‘niet balbezit’) om te verhinderen dat de tegenstander kan scoren. Daarvoor worden de spelers op een bepaalde manier op het veld neergezet door de coach  (4-4-2 of 4-3-3 of 3-4-3 enz). Er worden afspraken gemaakt die de spelers moeten uitvoeren tijdens de wedstrijd. Slechts dan speelt een ploeg tactisch.

 

Tactiek is dus minstens EVEN BELANGRIJK als de fysieke conditie en de techniek

 

Hiervoor worden ook bepaalde “woorden” gebruikt die de spelers moeten leren te begrijpen.

 

 

 

 

1/ In Balbezit (=BBZ)

 

Balbezit wil zeggen dat WIJ de bal in de ploeg hebben, dus de bal bezitten. Zolang wij de bal hebben kunnen wij trachten een doelpunt te scoren en kan de tegenstander niet scoren.

 

 

Balbezit spelen    =  ‘collectief spelen’

Trachten de bal in de ploeg te houden door veel  (goede) passes te geven naar mekaar of soms door zelf de bal af te schermen en bij te houden (vergt goede techniek).

 

Doel: tempo van de wedstrijd te vertragen als we ‘onder druk staan’. Soms is het ook gewoon om tijd te winnen op het einde van de wedstrijd.

 

 

 

 

 

Guard   

 

Steun geven schuin achter een medespeler door je zo op te stellen dat hij je kan zien en je een pass kan geven. Dus mag je niet te ver staan .

 

Voorbeeld:  een aanvaller rechts vooraan krijgt de ‘guard’ van zijn middenvelder rechts door een positie schuin achter die aanvaller (dus wat meer naar het midden van het veld)

 

 

In-out  (‘bal vragen 1’)

 

Een ‘in-out’ is een dubbele loopaktie ZONDER bal.

 

Bijvoorbeeld eerst naar binnen lopen (in) om daarna weer naar buiten te lopen (out). Dit doe je om eerst je tegenstander kwijt te raken zodat je de bal onder minder druk kan aannemen.

 

 

Inschuiven

Inschuiven wil zeggen dat je op een ‘hogere’ positie gaat spelen .

 

Voorbeeld: een verdediger schuift in naar het middenveld of een middenveldspeler schuift in naar de aanval.

 

Inschuiven in balbezit

 

Bedoeling is om snel en volgens afspraak meer spelers naar voor te brengen om een “mannetje-meer” situatie te krijgen en dus gemakkelijker passes te geven om te gaan scoren.

 

Inschuiven niet in balbezit

 

Bijvoorbeeld als de andere ploeg 4 spelers heeft in het middenveld en wij slechts drie , dan kan de coach een verdediger laten “inschuiven” om ook 4 spelers in het middenveld te krijgen.

 

 

Lead  (‘bal vragen 2’)

 

Een speler die bijna niet beweegt op het veld zal niet veel passes krijgen van zijn medespelers omdat hij nooit ‘vrij’ staat om de bal te ontvangen.

 

Een lead is een manier om de bal te vragen aan je medespeler en gebeurt dus altijd IN BEWEGING. Je kan signalen geven met je stick om aan te tonen waar je de bal wil krijgen of er kunnen door de coach afspraken gemaakt worden hoe en naar waar je moet lopen om de bal op een bepaalde plaats te krijgen.

 

Feit is dat we gewoonlijk allemaal weg lopen van de bal (richting goal tegenstander) en dat is meestal fout. Je kan beter eerst verder weg positie nemen om daarna in beweging de bal te gaan ‘vragen’ NAAR de medespeler toe.

 

Je kan ook roepen , maar dan hoort de tegenstander dat natuurlijk ook, en is dus helemaal af te raden.

 

 

Oogkontakt = ALTIJD bij geven en ontvangen van een pass

 

Spelers moeten kontakt met elkaar hebben om elkaar te begrijpen. Praten en oogkontakt zijn de beste middelen om duidelijk te maken waar , wanneer en hoe je de pass wil krijgen .

 

De speler in balbezit “kijkt” dus naar een speler die zich aanbiedt om de bal te krijgen, terwijl de speler die zich aanbiedt  “kijkt” om aan te geven waar hij die pass wil krijgen (zie ‘in-out’ en ‘lead’).

 

 Zonder oogkontakt geef je vaak (meestal) een nutteloze pass in de stick van de tegenstander en moet heel de ploeg weer verdedigen om in balbezit te komen.

 

 

Outside – inside

Outside 

 

Wil zeggen de bal ‘aan de buitenkant ‘aannemen of ‘naar buiten’ spelen. Buitenkant is dus de zijkant van het veld.

 

Outside spelen of aannemen is moeilijk te verdedigen omdat de tegenstander meestal aan de binnenkant staat.

 

Inside 

 

Wil zeggen de bal ‘aan de binnenkant’ aannemen of ‘van buiten naar binnen’ spelen.

 

 

Overzicht houden = ‘vision’

Overzicht houden betekent dat je op alle momenten  kijkt en weet wat je met de bal gaat doen. Dat kan een snelle pass naar voor zijn, of even de bal bijhouden om dan een pass op het goede moment en op de juiste manier te geven aan een medespeler zonder dat de ploeg daardoor balverlies lijdt en weer moet gaan verdedigen.

 

Overzicht kan je alleen hebben als je altijd en overal even rondkijkt om te zien waar je medespelers staan . Dan heb je al een idee wat je met de bal gaat doen als je hem krijgt en kan je snel een goede pass geven of zelf een ‘actie’ maken.. Als je pas begint rond te kijken nadat je in balbezit bent, heb je meestal geen tijd meer om een pass te geven, omdat er al een tegenstander bij je is om de bal af te pakken.

 

 

Switchen

Switchen wil zeggen dat wanneer we in balbezit zijn de spelers vaak onder mekaar van plaats wisselen omdat het zeer verwarrend is voor de tegenpartij om dan uit te maken wie moet verdedigen op welke speler. De uiteindelijke bedoeling is om van die verwarring gebruik te maken om gemakkelijker passes te geven aan mekaar en zo scoringskans